20 maart 2018

SGP steunt motie van wantrouwen


De SGP heeft maandag, samen met PVV, SP, CU en PvdD een motie van wantrouwen gesteund tegen Gedeputeerde Staten. Dat is een unicum en we hopen dat dit ook zo blijft. We hebben het als buitengewoon onprettig ervaren om dit zware politieke middel te moeten inzetten. De toch vrij brede steun voor deze motie laat echter al wel zien dat er wat aan de hand is. We leggen graag uit waarom we deze motie hebben gesteund. Dat doen we aan de hand van de drie argumenten die in de motie ook worden genoemd.

1.    De Provinciale Staten zijn niet actief geïnformeerd.

Het was juni 2017 toen ons commissielid Bertrick van den Dikkenberg nadrukkelijk vroeg of de strakke planning voor de Uithoflijn nog wel haalbaar was. Er kwam een lang en mistig antwoord, maar de essentie was duidelijk: het wordt lastig, maar we moeten het kunnen halen. Uit de stukken nu blijkt dat eind 2016 voor de betrokkenen al duidelijk was dat de planning waarschijnlijk niet haalbaar was en dat de kosten dus wel zouden oplopen. Het is één voorbeeld van hoe de Staten stelselmatig onvolledig en passief worden geïnformeerd. Alleen na herhaald doorvragen komen er mistige en naar later blijkt onvolledige antwoorden. Pas als er via de media (in casu: de NRC) informatie naar boven komt, komt ook het college met informatie. Informatie die na een rondje aanvullende vragen steeds weer opnieuw onvolledig blijkt te zijn. Het college geeft toe dat de informatie ‘beter had gekund’, maar er is geen gevoel van urgentie. Er is geen houding waaruit wij opmaken dat de problemen echt opgelost worden. Dat is treurig en geeft geen basis om in vertrouwen verder te gaan.

2.    Het college heeft nauwelijks grip op de provinciale organisatie

Iedereen die de artikelen in de NRC heeft gelezen, beseft dat dit nog zwak is uitgedrukt. Het lijkt erop dat de bestuurlijke top van onze provincie geen enkele grip heeft op wat er in de organisatie gebeurt. Er worden mensen ontslagen (of welke juridische term er ook voor gebruikt moge worden) zonder deugdelijke onderbouwing, er wordt geen melding gedaan bij de accountant van een binnengekomen integriteitsmelding en er is geen centraal opslagpunt voor personeelsdossiers, zodat er vrijwel geen mogelijkheid is de integriteit van personeel te controleren. Het college staat erbij en kijkt ernaar, maar lijkt geen invloed te kunnen uitoefenen op de organisatie. Dat is buitengewoon zorgelijk. Hoe kunnen we vertrouwen hebben in een college dat zijn eigen organisatie niet onder controle heeft?

3.    Het provinciale integriteitsbeleid rammelt

Er wordt een directeur aangenomen die werkt bij de BAM, aandelen heeft bij de BAM en op allerlei manieren contact heeft met topfiguren bij de BAM. Die directeur wordt opdrachtgever van de BAM. Dat klinkt allemaal vreemd, maar hoeft nog geen gebrek aan integriteit te zijn. Het heeft hoogstens de schijn tegen. Om er zeker van te zijn dat dit allemaal deugt, wordt in 2016 een advocatenkantoor uitgenodigd om deze kandidaat te checken. Kan dit? Is dit integer? Antwoord: ja, wat ons (het advocatenkantoor) betreft kan dit. Een tijd later komt er een klokkenluidersmelding binnen waarin wordt aangegeven dat er sprake is van belangenverstrengeling in de persoon van deze directeur. Wat doet het college? Het schakelt hetzelfde advocatenkantoor nog een keer in om te checken of de klokkenluider een punt heeft. Antwoord: nee, hij heeft geen punt. Dit voorval is een schrijnend voorbeeld van het rammelende integriteitsbeleid. Er is nog veel meer: het college kan bijvoorbeeld geen antwoord geven op de vraag of externe medewerkers altijd een integriteitsverklaring ondertekenen. Erger nog: er is een wettelijke verplichting om ieder jaar verantwoording af te leggen aan de Staten over het gevoerde integriteitsbeleid, maar het college houdt zich daar niet aan. Kortom, het provinciale integriteitsbeleid rammelt.

Resumerend: de Staten worden niet actief geïnformeerd, maar laat, mistig en onvolledig. Het college heeft nauwelijks grip op de organisatie. Het integriteitsbeleid van de provincie rammelt.

Houding college en coalitie

Het college laat onvoldoende blijken dat het de ernst van de situatie inziet. Er zijn geen excuses gemaakt en slechts op onderdelen wordt toegegeven dat er dingen ‘beter hadden gekund’. Al met al geen houding die uitnodigt vertrouwen te hebben in dit college. Daarom heeft onze fractie het moeilijke besluit genomen deze motie te steunen. Ons gevoel van teleurstelling werd versterkt door de houding van de coalitiepartijen. Eerder al wuifden die de ernst van de situatie weg door opmerkingen als ‘er staat wel vaker wat in de krant’. Nu zag men in dat een onderzoek nodig was, maar geen van de coalitiepartijen nam de moeite aan een tweede termijn te beginnen. Een schrijnend signaal dat de coalitie niet door heeft of niet door wil hebben hoe ernstig de situatie is.

Vooruit kijken

De motie heeft het niet gehaald. We hopen dat het signaal van de motie wel duidelijk is: er moet echt iets veranderen. Gijs van Leeuwen, onze fractievoorzitter, verwoorde het al in zijn eerste termijn zo: “De laatste weken hoor ik steeds vaker opmerkingen als: ‘wat een zooitje daar bij de provincie’. Dat raakt mij. Ik voel me mede verantwoordelijk voor het beeld dat bestaat van dit huis.” En: “Daarom wil ik niet dat de indruk die na dit debat bij de mensen thuis overblijft er eentje is van: die mensen daar in de Staten kijken gewoon weg voor de problemen. Daarom móét er wat gebeuren. De onderste steen moet boven. Wegkijken kan gewoon niet.” Hopelijk helpt het onderzoek dat gaat gebeuren daarbij en gaat er nu echt iets veranderen. De informatievoorziening moet beter, de grip op de organisatie moet terugkomen en het integriteitsbeleid moet op orde gesteld worden. We wensen het college, en in het bijzonder de nieuw aangetreden gedeputeerde daarin alle wijsheid toe. Het is geen eenvoudige taak.