30 september 2020

SGP over tramdebacle: 'Is PS wel goed geïnformeerd?'

Op 16 september kregen wij tijdens de commissie M&M een verbluffende mededeling van de gedeputeerde: als de trambaan tussen Utrecht en Nieuwegein/IJsselstein straks klaar is, mag de tram nog niet rijden. Er is een fout gemaakt in de aanvraag van de vergunning om te mogen rijden. De veiligheidsdocumenten die moesten worden aangeleverd zijn zwaar onderschat en het duurt nog maanden voordat de vergunning kan worden verleend. Samen met de VVD, FvD, PVV en SP hebben wij een spoeddebat aangevraagd over dit debacle. Namens de SGP voerde Bertrick van den Dikkenberg het woord. Zijn inbreng is samen te vatten in twee vragen:

- Zijn de Staten wel altijd volledig en helder geïnformeerd? Signalen uit maart 2019 en april 2020 zijn nooit bij de Staten gekomen. Hoe kan dat?

- Is er in de organisatie wel voldoende kennis van de Wet Lokaal Spoor? Er is een grote inschattingsfout gemaakt, terwijl er allerlei checks en balances zijn ingeregeld in het proces. Het lijkt erop dat eerdere aanbevelingen van rapporten niet voldoende zijn verwerkt. 

De integrale inbreng treft u hieronder aan:

Voorzitter,

Vooropgesteld: wat voor ons het belangrijkst is, is dat de reizigers zo snel mogelijk met de tram kunnen rijden en tot die tijd een fatsoenlijk alternatief hebben. De psychologie van de mens zit zo in elkaar dat hij gemaakte fouten vaak wil corrigeren door de gevolgen zo veel mogelijk in te perken, dus wij gaan ervan uit dat het college hiervoor geen aanmoediging nodig heeft. Wel zullen wij de vervolgstappen zorgvuldig volgen. Daarnaast is er nog een zorg, maar die komt later in mijn bijdrage nog wel terug.

We hebben overwogen om deze bijdrage louter te vullen met een rijk gevulde bloemlezing van het voormalig statenlid en huidig gedeputeerde mobiliteit. We hebben hier maar van afgezien.

Politieke informatievoorziening

Het belangrijkste punt voor ons in dit debat is de politieke informatievoorziening. In de commissie hebben wij de gedeputeerde nog een compliment gegeven voor de manier waarop hij ons snel inlichtte, maar na alles wat er nu aan informatie voor ons ligt, rijst de vraag of dat compliment niet te vroeg kwam. In de Statenbrief staan namelijk verschillende signalen die nooit bij de Staten aankwamen:

  • Op 11 maart 2019 is door de ISA een ‘letter of concern’ gestuurd aan de projectmanager. Er zijn op dat moment nog veel blokkerende bevindingen die opgelost moeten worden. Wij kunnen nergens in de informatievoorziening aan de Staten iets terug vinden over dit signaal. Waarom niet, vragen wij het college. In de organisatie zijn immers wel aanvullende maatregelen getroffen om de planning te kunnen halen.
  • Op 30 april 2020 schrijft de safetyboard in haar verslag dat het 5 voor 12 is qua kwaliteitsmanagement, verificatie en validatie. Opnieuw: wij kunnen nergens in de informatievoorziening aan de Staten iets terug vinden over dit signaal. Waarom niet, vragen wij het college.
  • Pas in de kwartaalrapportage Q1 2020 en de bijbehorende Statenbrief krijgen wij voor het eerst te horen dat het proces voor het opstellen van de safetycase tijdkritisch is. Maar, en dat is opvallend, daarbij wordt, zeker in de begeleidende Statenbrief, de schuld volledig neergelegd bij de leverancier van het trambeveiligingsysteem, die weer te maken zou hebben met de gevolgen van het coronavirus.
  • Pas op 1 september krijgen wij, na een alarmerende vergadering van de safetyboard op 13 augustus, een Statenbrief waarin de zorgen die ons uiteindelijk hebben genekt voor het eerst concreet onder woorden worden gebracht richting de Staten. Toch wordt er ook hier meteen weer een stevige nuancering gemaakt: het zou gaan om een vertraging van slechts enkele weken. Voorzitter, wij vragen ons af: waarop was die inschatting gebaseerd? Was dat überhaupt ergens op gebaseerd?
  • Wat wist de gedeputeerde zelf eigenlijk al die tijd van de waarschuwingen van ISA en het safetyboard?

Aanbeveling 5 van de Randstedelijke Rekenkamer in haar onderzoek naar het Uithoflijndebacle was: Zorg ervoor dat de integrale projectplanning en de voortgangsrapportages zijn samengesteld op basis van alle noodzakelijke integrale voortgangsinformatie over het volledige grote project. Het roept vragen op waarom over de indienstellingsvergunning pas in Q1 van 2020 voor het eerst wordt gesproken in de kwartaalrapportage en voor die tijd alleen voor de vergunning voor traject X. Deze zelfde fout is gemaakt in het UHL-project, waar destijds door Horvat op is gewezen.

In het rapport van de Randstededelijke Rekenkamer wordt daarnaast stevige kritiek geuit op de te rooskleurige voorstelling van zaken in kwartaalrapportages en tussentijdse informatievoorziening, zowel richting de Directieraad als richting de Staten. Wij moeten tot de conclusie komen dat ook op dit dossier in dezelfde valkuil is gestapt. De Staten zijn niet op de hoogte gesteld en naar het zich laat aanzien de gedeputeerde zelf ook niet. Wat is er dan na 1,5 jaar cultuurverbetering veranderd?

Concluderend onder dit kopje valt op dat verschillende signalen die zijn afgegeven niet bij de Staten terecht zijn gekomen en dat de zorgen die wel gedeeld zijn steevast te rooskleurig werden voorgesteld. De Staten zijn dus onvolledig, onhelder en niet op de juiste toonhoogte geïnformeerd. Graag een reflectie van deze gedeputeerde.

Organisatie

Voorzitter, in een pittig debat in deze Staten in november 2018 sprak ik onder meer de volgende woorden:

Het verbaast ons dan ook niet dat wij van de Rekenkamer te horen krijgen dat de actuele risico’s vooral liggen bij de verantwoordelijkheden van de afdeling OV. Ook in de laatste voortgangsrapportage komen we dat plotseling tegen. Wij roepen de gedeputeerde op ons nauwgezet op de hoogte te houden van de manier waarop binnen de provincie opvolging wordt gegeven aan de vervolgaudit van 2017 en aan de actuele adviezen van de Adviesraad Tram.

Precies dit probleem zien we terug. Een foute inschatting maken is mogelijk. Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt. Die foute inschatting die is gemaakt roept echter op zichzelf al wel de vraag op hoe het in de organisatie gesteld is met de kennis van de wet lokaal spoor (met alle checks en balances die al zijn ingebouwd), maar zeker als we zien wat er aan waarschuwingssignalen zijn afgegeven, dan komt de oude vraag weer naar boven: wat doet de organisatie eigenlijk met adviezen? Hoe serieus zijn de alarmsignalen van de ISA en de safetyboard genomen? En: hoe staat het met de implementatie van oude verbeterplannen? Paar voorbeelden:

  • In het verbeterplan systeemintegratie en organisatiegereedheid Uithoflijn staat:
    • Om zover te komen is het volgende nodig:
      • De beschikbaarheid van adequate informatie over de voortgang en de planning van alle projecten;
      • Een aangescherpte governancestructuur voor het WTVS;
      • Het integraal bewaken van de voortgang van deze projecten.
  • In de vervolgaudit van Horvat in 2017 (die ik tussen twee haakjes nog steeds van het informatiesysteem van de gemeente Utrecht moet halen) lees ik dat expliciet gewezen wordt op de risico’s van het opstellen van safety cases. Hoe kan het dat het op dit aandachtsgebied opnieuw mis is gegaan?

Concluderend, hoe staat het met de kennis van de Wet Lokaal Spoor binnen de provinciale organisatie en hoe staat het met de opvolging van oude aanbevelingen en verbeterplannen?

Voorzitter, wij zien uit naar een reflectie van de gedeputeerde op deze twee punten en hebben tot slot nog twee concrete vragen:

  • Graag ontvangen wij de verslagen van de safety board. Wij willen graag zien hoe de zorgen zich in dit gremium hebben ontwikkeld.
  • Daarnaast zijn we benieuwd of de gedeputeerde bereid is Horvat (eventueel samen met de Rekenkamer) opnieuw te laten kijken naar de voortgang van de aanbevelingen die zij al vanaf 2015 doen in het dossier van de Uithoflijn, maar dan nu breed op de OV-afdeling.